Nederlandse titel proefschrift Luchtwegzorg interventies en buikligging bij intensive care patiënten
Engelse titel proefschrift Airway care interventions and prone positioning in critically ill patients
Promovendus Stilma, Willemke
Gepromoveerde is verpleegkundige (geweest)
Universiteit Universiteit van Amsterdam
Datum promotie 08/06/2023
Promotores Promotoren: prof. dr. M.J. Schultz & prof. dr. W. J.M. Scholte op Reimer. Copromotoren: dr. F. Paulus & prof. dr. L. Rose
Linkedin-account linkedin.com
Researchgate-url researchgate.net
Abstract (Nederlands)

Dit proefschrift bevat een serie onderzoeken die gericht zijn op luchtwegzorg interventies en het gebruik van buikligging bij patiënten met COVID-19 op een intensive care.
De overkoepelende doelstellingen waren:
1. te bepalen wat de huidige praktijk is van luchtwegzorg interventies in Nederlandse intensive care afdelingen;
2. het beschikbare wetenschappelijk bewijs te evalueren voor het gebruik van de hoestmachine bij invasief beademde patiënten; en
3. te onderzoeken wat de praktijk is van buikligging en de associaties met uitkomsten bij intensive care patiënten met COVID-19.
De getoetste hypothesen zijn:
1. dat de huidige praktijk van luchtwegzorg interventies in invasief beademde patiënten zeer gevarieerd is in Nederland;
2. dat het bewijs voor voordeel van het gebruik van de hoestmachine bij invasief beademde patiënten schaars is; en
3. dat buikligging de uitkomsten verbetert van intensive care patiënten met COVID-19.

Hoofdstuk 2 bevatte een discussie waarin we onderschrijven dat luchtwegzorginterventies in individuele gevallen de potentie hebben om uitkomsten te verbeteren, maar dat voorzichtigheid geboden is om deze interventies routinematig preventief toe te passen bij alle patiënten, zolang studies geen bewijs hebben kunnen leveren dat dit effectief en veilig is: ‘primum non nocere’ (ten eerste, doe geen kwaad).
Hoofdstuk 3 rapporteerde de resultaten van een observationele studie waarin de sputum classificatie door verpleegkundigen werd vergeleken met een reologie metingen. We konden geen verband vinden tussen de sputum classificatie en de reologie waarden.
In hoofdstuk 4 rapporteerden we de resultaten van een vragenlijstonderzoek naar de huidige praktijk van luchtwegzorg op Nederlandse IC-afdelingen. De hypothese was dat de huidige praktijk en overtuigingen in relatie tot luchtwegzorg zeer gevarieerd was. 85% (72 IC-afdelingen) heeft meegedaan. Wij hebben een grote variatie gezien in de intensiteit en de combinaties van luchtwegzorg handelingen die werden gebruikt. De meeste (81%) IC-afdelingen gebruikten actieve bevochtiging als routinematige preventieve interventie. Alle IC-afdelingen (100%) gebruikten verneveling van medicatie, hoewel slechts 43% van de IC- afdelingen aangaf dit routinematig toe te passen bij iedere patiënt. De meeste (81%) IC-afdelingen gebruikten balloneren als daar een klinische indicatie zoals moeilijke oxygenatie voor was. Enkele (21%) IC-afdelingen gebruikten de hoestmachine bij invasief beademde patiënten. Dit gebruik was altijd gebaseerd op een ineffectieve hoest of om het gebruik vanuit huis te continueren. Het preventief en routinematig gebruik van luchtwegzorg handeling is gebruikelijk in Nederland, ondanks dat het wetenschappelijk bewijs hiervoor ontbreekt. Het is belangrijk dat hier meer onderzoek naar wordt gedaan zodat richtlijnen kunnen worden ontwikkeld.
Hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 bevatten het protocol en de resultaten van een literatuuronderzoek naar het gebruik van de hoestmachine bij invasief beademde patiënten. De resultaten uit 28 artikelen zijn gerapporteerd. De belangrijkste reden om de hoestmachine te gebruiken was de aanwezigheid van slijm en mucus pluggen (13/28, 46%). De belangrijkste reden om de hoestmachine niet te gebruiken was het gebruik van hoge beademingsdrukken (18/28, 68%). Geprotocolleerd gebruik van de hoestmachine was meestal met drukken van ±40 cm H2O, waarbij details over stroomsnelheden en frequenties onregelmatig gerapporteerd waren. Verschillende uitkomstmaten waren her-intubaties, sputum gewicht en longfuncties. Slechts drie studies rapporteerden over het optreden van complicaties. Het ontbreken van kennis en expertise waren een belangrijke barrière voor gebruik van de hoestmachine. Concluderend is er weinig consistentie in de manier waarop de hoestmachine wordt gebruikt en gerapporteerd, een advies over de beste wijze van gebruik is dan ook niet mogelijk.
Hoofdstuk 7 beschreef de resultaten van een focusgroep studie over het gebruik van de hoestmachine bij invasief beademde patiënten met 35 zorgprofessionals die ervaring hadden met de hoestmachine bij intensive care patiënten. Vier thema’s kwamen hieruit naar voren: (1) kennis; (2) overtuigingen; (3) klinische besluitvorming en (4) toekomstmogelijkheden. De belangrijkste bevindingen waren:
1. Deelnemers waren het eens dat er beperkt bewijs beschikbaar is voor het gebruik en dat de meeste kennis voortkwam uit het centrum voor thuisbeademing.
2. De hoestmachine werd gezien als een veilig en waardevol onderdeel van luchtwegzorg en ontwenning van de beademing, alhoewel er wel zorgen waren over de veiligheid hiervan in relatie tot gegeven drukken.
3. Het inzetten van de hoestmachine werd bepaald door de aanwezige expertise en ervaringen.
4. Meer wetenschappelijk bewijs en expertise is nodig voor het gebruik van de hoestmachine bij invasief beademde patiënten.

Zie proefschrift voor de volledige samenvatting.

Proefschrift downloaden (Engels) Proefschrift-Stilma-W.pdf