Abstract (Engels) |
Frail elderly are at high risk of decline in well-being, hospitalisation, care dependency and death, especially with hospitalisation. Early stage assessment and geriatric intervention show positive outcomes. Chapter 2 compares physical frailty based on physical aspects of functioning with comprehensive frailty based on all aspects of functioning. Comprehensive frailty occurred in almost two-thirds of the hospitalised elderly and disability, comorbidity and/or disease burden was also seen in most of them.
There is an association between decline in physical functioning with care dependency and a medical diagnosis, so frailty could occur to a greater or lesser extent in patients with different diseases. Chapter 3 examined the prevalence and implication of frailty (vulnerability) in elderly people admitted to five different nursing wards. Frailty was seen in half to more than three quarters of patients aged 75 years and over, and the psychosocial aspects of frailty were found to be independent of health problems and problems with mobility.
Chapter 4 examines the usefulness of information from the proxy regarding the identification of frailty of the patient at the time of hospital admission. The patient's proxy considered the patient to be more frail than the patient himself. The difference between patient and spouse was smaller than the difference between patient and child, and there was more agreement in responses for the more observable aspects of frailty like mobility, than for the more subjective aspects like feelings of loneliness.
To examine the added value of the geriatric nurse, nursing diagnoses of frail patients were studied in Chapter 5. A total of 4 nursing diagnoses were recorded on average, with 'reduced physical mobility', 'nutritional deficiency' and 'high risk of injury (falls)' being the most common. More than half of the diagnoses were added by the consulting geriatric nurse. The ward nurses mostly recorded diagnoses that were physical in nature and required immediate care. The geriatric nurse also added possible nursing problems and problems whose aetiology was related to hospitalisation and/or problems that required attention after hospitalisation.
Chapter 6 examined the effect of a newly created intervention programme with a central role for the geriatric nurse providing advice to frail older people admitted to a non-geriatric nursing unit in a general hospital. The final sample was smaller than needed to establish a significant difference. When monitoring respondents, the intervention group was found to do slightly better than the control group and, as in the study in Chapter 5, more individual care needs were identified in the intervention group.
Chapter 7 described the usefulness of the RE-AIM model for evaluating the intervention study described in chapter 6. The model consists of five dimensions and focuses on different aspects of an intervention that affect an everyday practice situation and then the translation of research into practice; Reach, Effectiveness, Adaptation, Implementation, Maintenance. It became clear that with this quasi-experimental research design, the intervention study focused mainly on reach and effectiveness and thus on the individual short-term effect of the intervention.
With the ageing of the population, longer life expectancy, the prevalence of frailty and thus the risk of poor health outcomes, frail older people in general hospitals are a group of patients who need targeted attention. Early recognition and targeted deployment of appropriate care is needed to prevent or delay deterioration. Because the issues surrounding frailty usually lie within the domain of nursing care, a central role for the geriatric nurse in these high-risk patients is recommended.
|
Abstract (Nederlands) |
Kwetsbare ouderen lopen vooral bij een ziekenhuisopname een hoog risico op achteruitgang in welzijn, heropnames, zorgafhankelijkheid en overlijden. Vroegtijdige beoordeling en geriatrische interventie laten positieve resultaten zien om dit te voorkomen of te vertragen. In hoofdstuk werd kwetsbaarheid (frailty) gebaseerd op alleen fysieke aspecten van functioneren vergeleken met kwetsbaarheid gebaseerd op alle aspecten van functioneren. Deze brede definitie van kwetsbaarheid kwam voor bij bijna twee derde van de opgenomen ouderen en bij de meesten werden ook nog fysieke beperkingen, comorbiditeit en/of ziektelast gezien.
Er is een verband tussen achteruitgang in fysiek functioneren en zorgafhankelijkheid en een medische diagnose, dus frailty zou in meer of mindere mate kunnen voorkomen bij patiënten met verschillende aandoeningen. In hoofdstuk 3 werd de prevalentie en implicatie onderzocht van frailty bij ouderen die waren opgenomen op vijf verschillende verpleegafdelingen. Frailty kwam voor bij de helft tot meer dan driekwart van de patiënten van 75 jaar en ouder, en de psychosociale aspecten van frailty bleken onafhankelijk te zijn van gezondheidsproblemen en problemen met mobiliteit.
In hoofdstuk 4 werd de bruikbaarheid onderzocht van de informatie van de naaste over de kwetsbaarheid van de patiënt, op het moment van opname in het ziekenhuis. De naaste van de patiënt vond dat de patiënt kwetsbaarder was dan de patiënt zelf. Het verschil tussen patiënt en echtgenoot was kleiner dan het verschil tussen patiënt en een zoon of dochter. Daarnaast was er meer overeenstemming in de antwoorden voor de meer observeerbare aspecten van kwetsbaarheid zoals mobiliteit, dan voor de meer subjectieve aspecten zoals gevoelens van eenzaamheid.
Om de toegevoegde waarde van de geriatrisch verpleegkundige te onderzoeken, werden in hoofdstuk 5 de verpleegkundige diagnoses van kwetsbare patiënten bestudeerd. In totaal werden gemiddeld 4 verpleegkundige diagnoses geregistreerd, waarbij 'verminderde fysieke mobiliteit', 'voedingstekort' en 'hoog risico op letsel (vallen)' het meest voorkwamen. Meer dan de helft van de diagnoses werd toegevoegd door de consulterende geriatrisch verpleegkundige. De afdelingsverpleegkundigen noteerden vooral diagnoses die lichamelijk van aard waren en problemen die onmiddellijke zorg vereisten. De geriatrisch verpleegkundige voegde ook mogelijke verpleegproblemen toe, problemen waarvan de etiologie gerelateerd was aan de ziekenhuisopname en/of problemen die aandacht nodig hadden na de ziekenhuisopname.
In hoofdstuk 6 werd het effect onderzocht van een nieuw opgezet interventieprogramma met een centrale rol voor de geconsulteerde geriatrisch verpleegkundige en advies gaf over de kwetsbare patiënten die waren opgenomen op een niet-geriatrische verpleegafdeling in een algemeen ziekenhuis. De uiteindelijke steekproef was kleiner dan nodig om een significant verschil vast te stellen. Bij het monitoren van de respondenten bleek de interventiegroep het iets beter te doen dan de controlegroep en, net als in het onderzoek in hoofdstuk 5, werden er meer individuele zorgbehoeften geïdentificeerd in de interventiegroep.
Hoofdstuk 7 beschreef de bruikbaarheid van het RE-AIM model voor het evalueren van de interventiestudie die in hoofdstuk 6 werd beschreven. Het model bestaat uit vijf dimensies en richt zich op verschillende aspecten van een interventie die van invloed zijn op een alledaagse praktijksituatie en vervolgens op de vertaling van onderzoek naar de praktijk; Reach, Effectiveness, Adaptation, Implementation, Maintenance. Het werd duidelijk dat de interventiestudie zich met dit quasi-experimentele onderzoeksdesign vooral richtte op bereik en effectiviteit en dus op het individuele kortetermijneffect van de interventie.
Met het ouder worden van de bevolking, de langere levensverwachting, het veel voorkomen van kwetsbaarheid en daarmee het risico op slechte gezondheidsuitkomsten, zijn kwetsbare ouderen in de algemene ziekenhuizen een groep patiënten waar gericht aandacht voor moet zijn. Vroegtijdige herkenning en gericht de juiste zorg inzetten is nodig om achteruitgang te voorkomen of te vertragen. Omdat de problemen rond frailty meestal binnen het domein van de verpleegkundige zorg liggen, wordt een centrale rol voor de geriatrische verpleegkundige bij deze risicopatiënten aanbevolen.
|